Het einde van de volmolens aan de Loobeek
Aan de Loobeek stonden ooit twee watermolens, waarmee men wol tot vilt verwerkte. Eentje in het Venrays Broek, de andere tussen de Overloonseweg en de A73. Het Sint-Severusgilde van de wevers, vollers, wevers en kleermakers had ze in exploitatie. Ze draaiden in de winter, als er voldoende water was. In 1628 stonden ze bekend als respectievelijk de vollmeullen en de nijemeullen. Ze zijn op wat baksteenpuin, kalk en stukjes daklei na verdwenen; alleen de plek van de bergvijvers is nog aan te wijzen. Hoe is het zo ver gekomen?
Dat had alles te maken met de komst van de Fransen, die eigendommen van gilden rond 1802 onteigenden. Eigenlijk gaven ze de genadeslag, want de molens stelden toen al niet meer veel voor. De verbetering van de stoommachine door James Watt zorgde vanaf 1765 voor een snelle en enorme vooruitgang. Het machinale werk was plotseling niet meer afhankelijk van wind- of waterkracht en de eerste fabrieken voor massaproductie ontstonden. In het Rijnland kwamen binnen de kortste keren textielfabrieken en alleen al in Helmond stonden er vóór 1800 vier. Daar kon de huisnijverheid niet tegenop; die maakte te weinig en was te duur.
In Venray stopte lakenwever Matthijs Schatz als laatste in 1776. Voor de volmolenaars was de toestand nog rampzaliger. De ombouw tot graanmolens was niet haalbaar, omdat er te weinig water kon worden gestuwd om zware stenen aan te drijven. De gebouwen vervielen en werden afgebroken. Volmolenaar G. Litjens stond daarom rond 1800 op de lijst van Venrayse armen. Hij kreeg een vat rogge als ondersteuning.
Het handjevol hoedenmakers bestelde zijn grondstoffen voortaan elders en ook de wevers stapten de een na de ander noodgedwongen over op ander werk.
Bijschrift foto: Tekstfragment uit het meetboek van 1628 in het gemeentearchief. Het betreft een eigendomslijst van landerijen, waarover belasting werd geheven. Hier worden weilanden bij de volmolens opgesomd, die eigendom zijn van de weduwe Jennicken Deeckers.